Van 1968 tot 1974 was Richard Nixon de president van de Verenigde Staten en bewoonde hij het Witte Huis. Nixon werd op 20 januari 1969 ingehuldigd als de 37e president van de Verenigde Staten en diende twee termijnen in functie.
Richard Nixon was een controversiële figuur in de Amerikaanse politiek. Hoewel hij bekend stond om zijn buitenlands beleid en zijn pogingen om de Koude Oorlog te beëindigen, wordt zijn presidentschap vooral herinnerd vanwege het Watergate-schandaal. In 1972 waren vijf mannen gearresteerd voor het inbreken in het hoofdkantoor van de Democratische Partij in het Watergate Hotel in Washington D.C. Het bleek dat de inbraak was georganiseerd door medewerkers van Nixon’s campagnecomité. Nixon ontkende aanvankelijk elke betrokkenheid bij het schandaal, maar naarmate er meer bewijs naar boven kwam, werd de druk op hem om af te treden steeds groter.
Uiteindelijk, op 8 augustus 1974, kondigde Richard Nixon zijn ontslag aan als president van de Verenigde Staten. Hij was de eerste president in de geschiedenis van het land die gedwongen werd af te treden. Vicepresident Gerald Ford volgde hem op en nam de eed af als de 38e president van de Verenigde Staten.
Het presidentschap van Richard Nixon was omstreden en zijn nalatenschap wordt vaak overschaduwd door het Watergate-schandaal. Ondanks zijn prestaties op het gebied van buitenlands beleid, wordt Nixon vooral herinnerd als de president die zijn ambt verloor vanwege corruptie en machtsmisbruik. Zijn naam blijft verbonden met een van de grootste politieke schandalen in de Amerikaanse geschiedenis.