In de periode van 1968 tot 1974 werd het Witte Huis bewoond door Richard Nixon. Nixon was de 37e president van de Verenigde Staten en diende twee termijnen, van 1969 tot 1974.
Nixon staat bekend om zijn buitenlands beleid, met name zijn pogingen om de Koude Oorlog te beëindigen en zijn bezoek aan China in 1972, wat resulteerde in de normalisatie van de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en China. Hij werd ook geprezen voor zijn diplomatieke inspanningen om de Vietnamoorlog te beëindigen, hoewel deze uiteindelijk voortduurde tot na zijn ambtstermijn.
Ondanks zijn successen op het gebied van buitenlands beleid, wordt Nixon vooral herinnerd vanwege het Watergateschandaal. In 1972 waren er inbraken gepleegd in het hoofdkwartier van de Democratische Partij in het Watergate-gebouw in Washington, D.C. Het bleek dat de inbraken waren georganiseerd door medewerkers van Nixon’s campagne, wat leidde tot een grootschalig onderzoek naar de rol van de president in het schandaal.
Uiteindelijk werd Nixon gedwongen af te treden als president in augustus 1974, voordat hij afgezet kon worden door het Congres. Hij was de eerste en tot nu toe enige president in de geschiedenis van de Verenigde Staten die gedwongen werd af te treden. Zijn vicepresident Gerald Ford volgde hem op en diende de resterende termijn van Nixon.
Nixon’s presidentschap wordt vaak gezien als een periode van grote veranderingen en controverses in de Amerikaanse politiek. Zijn nalatenschap wordt nog steeds besproken en geanalyseerd door historici en politieke analisten.