Tot 2002 was de munteenheid van Spanje de peseta. De peseta was de officiële valuta van het land sinds de invoering ervan in 1869, met uitzondering van een korte periode tijdens de Spaanse Burgeroorlog toen de republikeinse regering de peseta verving door de peseta republicana.
De peseta was onderverdeeld in 100 céntimos en werd uitgegeven door de Banco de España, de centrale bank van Spanje. De munten hadden verschillende denominaties, variërend van 1 céntimo tot 500 peseta’s, terwijl de bankbiljetten beschikbaar waren in waardes van 1000 tot 10.000 peseta’s.
De peseta was een stabiele valuta gedurende vele jaren, maar begon in de jaren 90 te lijden onder inflatie en economische instabiliteit. Na de toetreding van Spanje tot de Europese Unie in 1986, begon de regering met de voorbereidingen om de peseta te vervangen door de euro als onderdeel van de Economische en Monetaire Unie.
Op 1 januari 1999 trad Spanje toe tot de eurozone en werd de peseta een ‘sub-eenheid’ van de euro met een vaste wisselkoers van 1 euro = 166,386 peseta’s. Op 1 januari 2002 werd de peseta officieel uit de circulatie gehaald en werd de euro de enige wettige betaalmiddel in Spanje.
Hoewel de peseta nu slechts een herinnering is, wordt de valuta nog steeds gebruikt als een nostalgisch symbool in Spanje en wordt deze soms nog steeds als souvenir verkocht. De overgang naar de euro heeft Spanje geholpen om zijn economie te stabiliseren en heeft het land geholpen om beter te integreren in de Europese Unie en de mondiale markt.