De kwajongen was een beetje gemeen. Hij vond het leuk om streken uit te halen en anderen te plagen. Zijn ondeugende lach en twinkeling in zijn ogen verrieden zijn plezier in het pesten van zijn medemensen.
Helaas zorgde zijn gedrag vaak voor problemen en ruzies. Mensen waren niet blij met zijn streken en vonden hem soms zelfs een pestkop. De kwajongen leek hier echter niet mee te zitten en ging vrolijk verder met zijn plagerijen.
Toch was er ook een andere kant aan de kwajongen. Onder zijn ruwe bolster ging een klein hartje schuil dat af en toe ook wel eens spijt had van zijn gedrag. Hij wist dat hij soms te ver ging en dat zijn streken anderen pijn deden.
Uiteindelijk besloot de kwajongen om zijn gedrag te veranderen en wat liever te zijn voor anderen. Hij merkte dat hij op die manier ook meer vrienden maakte en dat mensen hem meer waardeerden.
De kwajongen leerde dat het niet nodig was om gemeen te zijn om plezier te hebben. Hij ontdekte dat vriendelijkheid en respect veel meer voldoening gaven dan het plagen van anderen. En zo veranderde de kwajongen langzaam maar zeker in een aardige en behulpzame jongen.