In oude samenlevingen was het een traditie dat de eerstgeborene het recht had om opperhoofd te zijn. Deze traditie was gebaseerd op het idee dat de oudste zoon de meest geschikte persoon was om de leiding te nemen over de gemeenschap.
De eerstgeborene had vaak de meeste ervaring en kennis van de familiegeschiedenis, waardoor hij als vanzelfsprekend de leiding kreeg over de stam of clan. Deze traditie was ook gebaseerd op het idee van erfopvolging, waarbij de oudste zoon het bezit en de verantwoordelijkheid van zijn vader erfde.
Het concept van de eerstgeborene als opperhoofd was niet alleen gebruikelijk in stammen en clans, maar ook in koninklijke families en dynastieën. De oudste zoon werd gezien als de rechtmatige erfgenaam van de troon en had het voorrecht om de koning of keizer te worden.
Deze traditie had echter ook zijn nadelen, omdat de oudste zoon niet altijd de meest geschikte leider was. Soms waren jongere kinderen beter uitgerust om de leiding te nemen, maar werden ze gepasseerd vanwege de traditie van erfopvolging.
Tegenwoordig is de traditie van de eerstgeborene als opperhoofd niet meer zo strikt gevolgd als vroeger. Moderne samenlevingen hebben vaak andere manieren om leiders te kiezen, zoals verkiezingen of meritocratie. Toch blijft het idee van de oudste zoon als de natuurlijke leider die de leiding heeft over zijn familie of gemeenschap, nog steeds een belangrijk concept in veel culturen.