In de jaren zestig werden de mijnwerkers, ook wel koempels genoemd, in Nederland hard getroffen door de opkomst van de mechanisatie in de mijnbouwindustrie. Deze ontwikkeling, die bekend staat als de ‘dankte’, zorgde voor een grote verandering in het leven van de koempels en had verstrekkende gevolgen voor henzelf en hun gemeenschappen.
Voor de jaren zestig was de mijnbouw een van de belangrijkste industrieën in Nederland, vooral in de regio Limburg. De koempels werkten lange dagen onder zware omstandigheden om steenkool te delven, wat essentieel was voor de energievoorziening van het land. De mijnwerkers werden gezien als harde werkers en hadden een sterke gemeenschapsband met elkaar.
Echter, met de opkomst van de mechanisatie in de jaren zestig veranderde dit alles. Steeds meer taken die voorheen door de koempels werden uitgevoerd, werden overgenomen door machines. Dit leidde tot een afname van het aantal banen in de mijnbouw en een verlies van identiteit en trots onder de mijnwerkers.
De dankte had niet alleen gevolgen voor de koempels zelf, maar ook voor hun families en de gemeenschappen waarin zij leefden. Veel mijnwerkers raakten werkloos en hadden moeite om ander werk te vinden. Dit leidde tot armoede en sociale problemen in de mijnwerkersdorpen.
Daarnaast zorgde de dankte ervoor dat de gemeenschapsband onder druk kwam te staan. De solidariteit en saamhorigheid die zo kenmerkend waren voor de mijnwerkers verdwenen langzaam, omdat mensen gedwongen waren om elders werk te zoeken of te verhuizen.
De dankte in de jaren zestig had dus verstrekkende gevolgen voor de koempels en hun gemeenschappen. Het betekende het einde van een tijdperk en het begin van een moeilijke periode van aanpassing en verandering. Het is belangrijk om stil te staan bij de impact die deze ontwikkeling heeft gehad op de levens van de mijnwerkers en de erfenis die zij hebben achtergelaten in de Nederlandse geschiedenis.