In de tijd dat steenkolen nog met de hand werden gewonnen, was het gebruik van werktuigen essentieel om de kolen los te hakken en uit de mijn te kunnen halen. Een van de belangrijkste werktuigen die hiervoor werden gebruikt, was de pikhouweel.
De pikhouweel is een gereedschap dat bestaat uit een lange steel met aan het uiteinde een puntig metalen blad. Dit blad wordt gebruikt om in de steenkoollaag te hakken en de kolen los te breken. De mijnwerkers moesten met krachtige slagen de pikhouweel in de steenkool slaan om deze los te maken van de omringende gesteente. Vervolgens konden ze de losgekomen kolen met een schep of mand verzamelen en naar de oppervlakte brengen.
Het gebruik van de pikhouweel vereiste veel fysieke kracht en precisie van de mijnwerkers. Ze moesten nauwkeurig kunnen inschatten waar ze moesten hakken om de kolen op een efficiënte manier los te maken. Daarnaast was het belangrijk om de juiste techniek te gebruiken om blessures te voorkomen en het werk zo veilig mogelijk uit te voeren.
Naast de pikhouweel werden er ook andere werktuigen gebruikt om steenkolen los te hakken, zoals de beitel en de hamer. Deze werden voornamelijk ingezet bij het bewerken van het steenkoolmateriaal en het opruimen van afvalgesteente. Samen vormden deze werktuigen een essentieel onderdeel van het mijnbouwproces en droegen ze bij aan de efficiënte winning van steenkolen.
Met de komst van moderne mijnbouwtechnieken en machines is het gebruik van handwerktuigen zoals de pikhouweel tegenwoordig grotendeels vervangen. Toch blijft de herinnering aan deze historische werktuigen levendig in de mijnbouwgeschiedenis en tonen ze het harde werk en de toewijding van de mijnwerkers die dag in dag uit de steenkolen uit de grond haalden.