In het oude Rome was de titel van keizer een van de hoogste eretitels die een heerser kon dragen. De term “keizer” komt van het Latijnse woord “imperator”, wat betekent “bevelhebber”. De keizer was de hoogste heerser van het Romeinse rijk en had absolute macht over zijn onderdanen.
De titel van keizer werd voor het eerst gebruikt door Gaius Julius Caesar, de beroemde Romeinse generaal en staatsman die in de eerste eeuw voor Christus leefde. Na zijn dood werd de titel overgenomen door zijn opvolgers, de Romeinse keizers, die de titel “imperator” als een eretitel droegen.
De keizers van het Romeinse rijk hadden vele andere titels en eretitels, zoals “Augustus” (wat betekent “verheven” of “verheven”) en “Pontifex Maximus” (hoogste priester). Deze titels werden gebruikt om de macht en het gezag van de keizer te benadrukken en om zijn goddelijke status te benadrukken.
De titel van keizer werd doorgegeven aan de opvolgers van de keizer, die de titel van hun voorgangers overnamen en deze als een teken van hun macht en gezag droegen. De keizers van het Romeinse rijk waren een van de machtigste heersers in de geschiedenis en hun titel van keizer was een symbool van hun absolute heerschappij over het rijk.
De titel van keizer bleef in gebruik tot het einde van het Romeinse rijk in de vijfde eeuw na Christus, toen het rijk uiteenviel en de keizers werden vervangen door andere heersers. De eretitel van keizer blijft echter een van de meest iconische titels in de geschiedenis en wordt nog steeds geassocieerd met macht, gezag en heerschappij.