Op 30 maart 1981 schudde de Verenigde Staten op zijn grondvesten toen president Ronald Reagan werd neergeschoten tijdens een aanslag in Washington D.C. De dader, John Hinckley Jr., opende het vuur op Reagan buiten het Washington Hilton Hotel, waar de president net een toespraak had gehouden.
Reagan werd snel naar het ziekenhuis gebracht en onderging een operatie om zijn verwondingen te behandelen. De kogel had zijn long doorboord en bijna zijn hart geraakt, maar de president overleefde de aanslag en herstelde volledig van zijn verwondingen.
Terwijl Reagan herstelde in het ziekenhuis, ontstond er veel onzekerheid en angst in het land. Vicepresident George H.W. Bush werd tijdelijk belast met de taken van het presidentschap, terwijl Reagan herstelde. Het was een moment van nationale crisis en de hele wereld keek toe terwijl de Verenigde Staten zich herstelde van de schok van de aanslag.
De aanslag op Reagan had diepgaande gevolgen voor de Amerikaanse politiek en veiligheid. Het leidde tot nieuwe veiligheidsmaatregelen voor de president en andere hooggeplaatste functionarissen, en het bracht ook het debat over wapenbeheersing en mentale gezondheidszorg op gang.
John Hinckley Jr. werd uiteindelijk veroordeeld voor de aanslag op Reagan en veroordeeld tot een psychiatrische instelling. Hij werd vrijgelaten in 2016 nadat een federale rechter oordeelde dat hij niet langer een gevaar voor de samenleving vormde.
De aanslag op Reagan in 1981 blijft een belangrijke gebeurtenis in de Amerikaanse geschiedenis en herinnert ons aan de kwetsbaarheid van de democratie en de noodzaak van veiligheidsmaatregelen om de hooggeplaatste functionarissen te beschermen. President Reagan zelf overleefde de aanslag en diende nog twee termijnen als president voordat hij in 1989 uit zijn ambt trad.